Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
In Zomergasten probeerde Eberhard van der Laan het beeld dat Nederland zich niet genoeg verzette tegen de Jodenvervolging recht te zetten. Daarin schoot hij door, vindt Evelien Gans, emeritus hoogleraar moderne Joodse geschiedenis, in een interview in NRC Handelsblad van 3 augustus.
mw. prof. dr. E.E. Gans

'Zijn eerder geuite nuancerende opmerking dat er helaas minder moedige Nederlanders zijn geweest dan wenselijk was, maar ook minder "slechte" dan sommigen beweren, is juist. Maar ook erg generaliserend en in die zin onbevredigend. Hij legt, mijns inziens, disproportioneel veel nadruk op het verzet dat – ook dat is genoegzaam aangetoond – pas goed op gang kwam toen de Joden al grotendeels waren gedeporteerd. De meeste Nederlandse ambtenaren hadden op dat punt plichtsgetrouw hun werk gedaan'. 'Van de 28.000 ondergedoken Joden is een derde ontdekt, verraden en alsnog gedeporteerd. Afgezien van het "speurwerk" van NSB’ers, SS’ers en aanverwanten, waren er heel wat Nederlanders die Joden verraadden. Voor hen ging het om de 7,50 gulden "kopgeld"'.

Gans: 'Tegenover verzet stond dus collaboratie en verraad. En er was wel degelijk onverschilligheid. Van der Laan zet zich af tegen het verwijt dat de meeste Nederlanders “slappelingen” waren. Daarin heeft hij volstrekt gelijk. Maar hij slaat de plank mis wanneer hij in één adem betoogt dat ze "hartstikke anti-Duits" én "hartstikke" tegen de Jodenvervolging waren. Uit "hartstikke" anti-Duits volgde bepaald niet automatisch "hartstikke" anti-Jodenvervolging.'