Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
Prof. dr. Joanne Verheij is benoemd tot hoogleraar Hepatopancreatobiliaire Pathologie aan de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam (UvA-Amsterdam UMC).
Joanne Verheij (foto: Dirk Gillissen)

Verheij is klinisch patholoog en gespecialiseerd in het onderzoeken van monsters van weefsels om bij de patiënt de ziekte en de ernst daarvan vast te stellen. Amsterdam UMC heeft een belangrijke positie op het gebied van ziekten aan lever, alvleesklier en galwegen, de hepatopancreatobiliaire ziekten. De pathologie in Amsterdam UMC speelt daarbij een belangrijke rol.

Passie voor het vak

Net als binnen andere specialismen zijn ook pathologen zich in het afgelopen decennium verder gaan richten op specifieke ziekten en orgaansystemen. Verheij heeft zich gespecialiseerd, zoals haar leeropdracht vermeldt, in de pathologie van lever, alvleesklier en galwegen. ‘ Ik heb mijn hart verpand aan de pathologie’, zo verwoordt ze haar passie voor het vak.

Voorheen waren pathologen meer generalisten. Ze gebruikten microscopen om weefsel te beoordelen van organen om een diagnose te stellen en de ziekte in kaart te brengen. ‘Voor de lever is dit nu minder vaak nodig’, vertelt Verheij. ‘Betere onderzoekstechnieken, inclusief beeldvorming, en nieuwe behandelingen, voor bijvoorbeeld hepatitis, stellen artsen vaak in staat een juiste diagnose of behandelindicatie te stellen zonder een weefselmonster (biopt) te hoeven nemen.’ Hierdoor dalen voor sommige ziekten het aantal biopten dat de patholoog moet beoordelen.

Als er dan toch een biopt wordt genomen, is de analyse vaak complexer. Voor de patiënt is het nemen van een biopt bovendien niet zonder risico. Het is immers invasief en kan leiden tot complicaties, zoals bloedingen. Zeker voor de lever, pancreas en galwegen zijn de afwijkingen vaak moeilijk toegankelijk. Het is belangrijk dat, als er weefsel wordt afgenomen, het ‘diagnostisch rendement’ zo hoog mogelijk is. Deelspecialisatie van de patholoog helpt hierbij. Verheij: ‘Ook krijgen we steeds meer zicht op afwijkingen in het DNA, waardoor we steeds beter op basis van een klein stukje weefsel een precieze diagnose en/of behandelindicatie kunnen stellen. Dit wordt ook steeds belangrijker door nieuwe en soms dure behandelingen die op de markt komen.’

Multidisciplinaire werkgroepen

Een belangrijke ontwikkeling is de oprichting van multidisciplinaire werkgroepen, zowel nationaal als internationaal. Daarnaast zijn er panels, waar pathologen uit ziekenhuizen in Nederland bijeen komen, die zich gezamenlijk buigen over moeilijke gevallen en onderling criteria afstemmen. Verheij coördineert al vele jaren een landelijk leverpanel; een soortgelijk iets voor de alvleesklier is recent opgezet. Behalve het bespreken van moeilijke casuïstiek, is het doel samen te werken bij het onderzoek naar zeldzame ziekten op het gebied van lever, alvleesklier en galwegen. ‘We hebben met elkaar mooie projecten kunnen doen en ik ben er trots op dat we dit in Nederland kunnen realiseren’, aldus Verheij.

Verheij: ‘Omdat het zo moeilijk kan zijn weefsel te verkrijgen, wil je ziekten eigenlijk het liefst op een andere manier opsporen. Allerlei ziekten, inclusief tumoren, laten markers na die je, onder andere in bloed, kan vinden. Hieraan zitten nog veel haken en ogen. Maar we gaan langzaam die kant op. We hebben een aanvraag lopen om dit onderzoek naar betere markers, ook in bloed, te financieren voor tumoren van lever, pancreas en galwegen.’

Nemen we over enige tijd afscheid van de traditionele patholoog? ‘Zeker niet. Ik kijk nog steeds veel door de microscoop. Het is belangrijk dat alles wat we doen aan onderzoek en alles wat we rapporteren in onze verslagen relevant voor de patiënt relevant. We moeten met onze klinische collega’s afstemmen wat zij van de patholoog willen weten om de patiënt goed te kunnen informeren en te behandelen. In dit kader zijn ook de netwerken die we organiseren belangrijk zodat we elkaar blijven stimuleren om het steeds beter te doen.’