Merijn Oudenampsen (1979, Amsterdam) is socioloog en politicoloog. Voor zijn promotieonderzoek bij de Universiteit van Tilburg bracht hij het gedachtegoed achter de Fortuyn-revolte in kaart. In het najaar van 2018 verscheen De conservatieve revolte (VanTilt), de Nederlandse handelseditie van zijn proefschrift. Tot nog toe is de doorbraak van het rechtspopulisme in Nederland beschreven als een opstand van de onderbuik, De conservatieve revolte verkent de opstand in de bovenkamer. Het is genomineerd voor beste filosofieboek van 2018 en beste boek van 2018 door de NRC boekenredactie.
Zijn huidige onderzoek richt zich op de politieke geschiedenis van het neoliberalisme in Nederland. Hij is samen met Bram Mellink en Naomi Woltring verbonden aan het NWO-gefinancierde onderzoeksproject Market Makers. Zijn deel van het onderzoek richt zich in het bijzonder op de omslag naar een marktgericht aanbodbeleid in de jaren zeventig en tachtig, en maakt daarbij gebruik van ideeëngeschiedenis, institutionele analyse en beleidsanalyse.
Op het eerste gezicht vormen de jaren tachtig een paradox. Het decennium staat bekend als een tijd van depolitisering en van het wegsterven van de grote ideologische verhalen. Tegelijkertijd werd onder de drie kabinetten Lubbers een scherpe koerswijziging ingezet, die volgens vele prominente stemmen geïnspireerd was op neoliberale ideeën. De regering schakelde over van een beleid van keynesiaanse vraagstimulering naar een aanbodeconomie. Frans Rutten, de secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken, verdedigde de hervormingen op expliciete wijze met een beroep op een lange termijn visie die hij entte op Milton Friedman. Wil Albeda, prominent CDA'er, econoom en minister van Sociale Zaken van 1977 to 1981, stelde dat de groep rond Rutten putte uit 'het neo-liberale arsenaal zoals dat is uitgedacht in de V.S.’
Deze paradox van een ideologische koerswijziging die zich voordoet als een vorm van depolitisering wijkt af van bestaande theorieën over institutionele verandering. Volgens de bekende theorie van Peter Hall gaan wisselingen van beleidsparadigma’s gepaard met politisering en een publieke ideeënstrijd. In het geval van Margaret Thatcher zag Peter Hall een significante verschuiving van macht vanuit bestaande beleidselites naar actoren in media en politiek. Het tegenovergestelde lijkt te zijn gebeurd in Nederland. De paradigmaverschuiving vond plaats in een context van ‘no nonsense’ depolitisering, met een sleutelrol voor beleidselites die grotendeels achter de schermen opereerden. Nader bezien vond er wel een interne strijd plaats tussen aanhangers van de ideeën van Keynes en Friedman binnen de verschillende ministeries. Kan het zijn dat de paradigmaverschuiving in Nederland plaatsvond aan de hand van een ideeënstrijd die zich achter de coulissen voltrok? En hoe verhouden de Anglo-Amerikaanse inspiraties zich tot de bestaande Nederlandse neoliberale stroming die zijn wortels heeft in de jaren vijftig?