Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
Op 29 juli jongstleden overleed Françoise van Rossum-Guyon, emeritus hoogleraar Franse letterkunde, op 89-jarige leeftijd in Amsterdam. Daarmee kwam een einde aan het leven van een even kleurrijke als inspirerende wetenschapster en docente, die vanwege haar academische carrière tevens een rolmodel was voor opeenvolgende generaties vrouwelijke studenten.

Françoise van Rossum werd op 26 april 1932 geboren in Gent als oudste van een gezin van 11 kinderen. Vanwege de carrière van haar vader, een letterkundige die grote bekendheid genoot als specialist van het werk van Balzac en Péguy, bracht ze een deel van haar jeugd door in Caïro om vervolgens filosofie te gaan studeren aan de Sorbonne in Parijs. In haar laatste jaren vertelde ze graag over het leven in Egypte waarvan ze zo genoten had en over het dienstbodenkamertje zonder raam in Saint-Germain uit haar studententijd.

Nadat ze door haar huwelijk als Française in Nederland terecht was gekomen, begon ze aan een promotieonderzoek in Leiden. Daarmee verwisselde ze de filosofie voor de moderne, Franse letterkunde. Haar proefschrift, getiteld Critique du roman (1970), had betrekking op de nouveau roman. Dat was een opmerkelijke keuze in een tijd waarin het, zeker in Frankrijk, hoogst ongebruikelijk was om een proefschrift te wijden aan nog levende schrijvers, zoals Michel Butor, Nathalie Sarraute en Alain Robbe-Grillet. In dit opzicht was Françoise van Rossum ontegenzeggelijk een pionier.

Niet minder opmerkelijk was het feit dat haar proefschrift als boek uitkwam bij Gallimard. Dat de meest prestigieuze, literaire uitgever van Frankrijk haar dissertatie wilde uitgeven, vormt niet alleen het bewijs van de hoge kwaliteit ervan. Van Rossum kwalificeerde zich daarmee ook als lid van de Parijse intelligentsia uit de tijd van het poststructuralisme, die zich meer verbonden voelde met de literaire avant-garde dan met de academie. In de loop der jaren bouwde ze binnen die wereld een indrukwekkend netwerk op waarvan zij ook haar Nederlandse studenten en promovendi ten volle liet profiteren.

Kort na haar promotie kreeg Françoise een lectoraat bij de toenmalige vakgroep Frans van de UvA, dat in 1980 werd omgezet in een professoraat Franse letterkunde. Zij vervulde deze functie tot aan haar emeritaat, in 1994. Françoise was een buitengewoon inspirerende en onconventionele docente. Zo waren de colleges over de literaire actualiteit die ze in de jaren ‘60 en ’70 gaf, bij haar studenten buitengewoon populair. Toonde je belangstelling voor de Franse letterkunde dan vroeg ze je gerust om colleges van haar over te nemen, niet voor een cijfer of voor studiepunten, maar om academische onderwijservaring op te doen. Tijdens examens vroeg ze nooit naar feiten, jaartallen, boektitels et cetera, maar daagde ze je uit om met een persoonlijke interpretatie van een literair werk te komen.

Naast een pleitbezorgster van de nouveau roman maakte van Rossum haar studenten vanaf de jaren ’70 ook vertrouwd met het werk van een nieuwe avant-garde, voortgekomen uit het feminisme van de tweede golf: de écriture féminine, vertegenwoordigd door schrijfsters als Hélène Cixous, Julia Kristeva en Luce Iragaray. In dit opzicht speelde ze een belangrijke rol in de verbreiding, nationaal, maar mede dankzij haar publicaties en congresbijdragen ook internationaal, van de zogenaamde French Theory die, te beginnen bij de opleidingen Frans aan Europese en Amerikaanse universiteiten, vervolgens haar weg vond naar de alfa- en gammawetenschappen wereldwijd. Daaraan moet direct worden toegevoegd dat Françoise van Rossum als één van de weinigen in staat was om deze complexe materie in heldere bewoordingen uiteen te zetten. ‘Let op de witte plekken (les blancs) in de tekst’, zei ze dan, ‘Wat de auteur heeft weggelaten: daar gaat het om bij de interpretatie van literatuur.’

In een van haar laatste boeken, Le coeur critique (1997), bracht van Rossum de twee polen van haar onderzoek samen: de nouveau roman en de écriture féminine. Daarnaast redigeerde ze samen met de Franse criticus Jean Ricardou de omvangrijke uitgave van de congresbijdragen aan het meest spraakmakende colloquium dat ooit aan de nouveau roman werd gewijd. Dit internationale congres, waaraan zowel wetenschappers als schrijvers deelnamen, vond plaats in de zomer van 1971. Plek van samenkomst was een kasteeltje in het kleine plaatsje Cérisy-la-Salle (Normandië), waar ieder jaar in de zomermaanden de crème de la crème van de (hoofzakelijk) Franse intelligentsia bijeenkwam om te debatteren over het werk van schrijvers en filosofen die op dat moment in het brandpunt van de belangstelling stonden, zoals Roland Barthes en Claude Simon. Françoise van Rossum was in de jaren ’70 en ’80, tevens een hoogtepunt in de geschiedenis van het centrum dat nog altijd bestaat, een graag geziene gast in Cérisy.

Onder invloed van het feminisme van de tweede golf kwam er ook aandacht voor ‘vergeten’ schrijfsters uit de achttiende en negentiende eeuw. Françoise, die reeds haar sporen had verdiend met haar publicaties over het oeuvre van Balzac, richtte zich in die tijd ook op het werk van Balzacs roemruchte tijdgenote, de schrijfster George Sand (1804-1876). Om Sands miskende literaire talent onder de aandacht te brengen van zowel een academisch als een algemeen publiek, ontplooide van Rossum een breed scala aan activiteiten, zowel in Nederland als daarbuiten. Zo trad ze toe tot het bestuur van de stichting die het voormalig woonhuis van de schrijfster in Nohant (midden-Frankrijk) beheert; ze schreef een groot aantal artikelen over Sands literaire oeuvre en bracht daarnaast ook verschillende bundels uit.

In september 1978 nam Françoise van Rossum het initiatief tot een extra-curriculair college over George Sand. De respons was boven verwachting en de Cercle George Sand: groupe de recherche à l’Université d’Amsterdam was geboren. De groep zou maar liefst veertig jaar blijven bestaan. Onder Françoises bezielende leiding werd er gelezen en vertaald. Internationale congressen vonden plaats, zowel in Nohant als aan de UvA, en in samenwerking met het Archief voor de Vrouwenbeweging organiseerde de Amsterdamse ‘sandisten’ een tentoonstelling, gewijd aan Sands onconventionele romanheldinnen.

In maart 2020 verscheen er een uitgebreid artikel over de Cercle in De Groene door Roos van der Lint. Een goede vriendin bracht het artikel voor Françoise mee, toen ze haar bezocht in het verzorgingshuis aan een Amsterdamse gracht, waar ze haar intrek had genomen vanaf het moment dat het leven in haar Parijse appartement haar te zwaar was geworden. Ze zal vast met instemming hebben gelezen hoe haar voormalige studente, publiciste Margot Dijkgraaf, haar daarin omschreef: ‘Françoise was in alles baanbrekend. Ze was tegendraads in haar denken, absoluut niet mainstream.’ In zekere zin een Sand van onze tijd.

Ieme van der Poel, met dank aan Sabine van Wesemael (UvA).