Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
De laatste decennia zijn er veel trainingen verschenen om sociaal-emotionele vaardigheden van kinderen te versterken. Vaak bestaan deze uit verschillende onderdelen, bijvoorbeeld oefeningen om de ander te begrijpen en educatie over gedrag. Maar niet alle onderdelen van sociaal-emotionele vaardigheidstraining blijken even goed te werken, en de dosis waarmee deze worden ingezet is cruciaal voor programma effectiviteit. Dat concludeert Brechtje de Mooij in haar proefschrift waarop zij donderdag 22 april promoveert aan de Universiteit van Amsterdam.

Wanneer is het gepast om een ​​gesprek te beginnen, hoe stel je grenzen of hoe vraag je om hulp?  Sociale en emotionele vaardigheden, zoals je verplaatsen in de ander en het juist interpreteren van signalen, zijn cruciaal voor dit soort alledaagse, sociale taken. Zijn we hierin succesvol, dan draagt dit bij aan onze relaties met anderen en ons welzijn. Maar een tekort aan sociaal-emotionele vaardigheden kan tot allerlei problemen leiden in gedrag en relaties, bij kinderen en op lange termijn ook bij volwassenen.

Om sociaal-emotionele vaardigheden al op jonge leeftijd te versterken, zijn er de afgelopen decennia veel trainingen en interventieprogramma’s voor kinderen op de markt gekomen. Deze lijken over het algemeen wel effectief, ‘maar’, stelt orthopedagoog Brechtje de Mooij, ‘onderling variëren ze sterk qua samenstelling en impact. De meeste interventies putten uit dezelfde ingrediëntenlijst om een ​​interventiecocktail samen te stellen en onderzoek was tot nu toe vooral gericht op het effect van die “cocktail” als geheel.’

De juiste dosis van een specifiek interventie component is cruciaal

De Mooij onderzocht daarom de effectiviteit van de individuele componenten van interventies en hoe deze sociaal-emotionele vaardigheden van kinderen verbeteren. ‘Interventies lijken effectiever wanneer ze componenten bevatten die doelgericht zijn, zoals het verminderen van sociale angst, en als het doelgedrag daadwerkelijk wordt geoefend, bijvoorbeeld zoals bij exposure (blootstelling) oefeningen. Voldoende dosis van een specifiek component is daarbij cruciaal’, concludeert De Mooij.

Methoden van onderzoek

De Mooij analyseerde ten eerste (inter)nationale literatuur om te achterhalen in hoeverre specifieke componenten in verband kunnen worden gebracht met de gerapporteerde effecten van interventies. Vervolgens ging De Mooij dieper in op deze effecten met behulp van een aantal experimenten (microtrials). Ze keek hierbij naar specifieke uitkomsten waar veel interventies zich op richten, en die relevant zijn voor schoolgaande kinderen, namelijk het overwinnen van sociale- en spreekangst, het opbouwen van zelfvertrouwen en pro-sociaal gedrag.

Niet alle componenten even effectief en dosis maakt uit

Uit de microtrials blijkt dat exposure (blootstelling) en cognitieve herstructurering (het omvormen van niet-helpende gedachten naar helpende gedachten) als individuele componenten beide effectief zijn in het verminderen van spreekangst. Ook vond De Mooij dat cognitieve herstructurering effectief lijkt in het vergroten van zelfvertrouwen en weerbaarheid bij kinderen, maar dat psychofysieke oefeningen, zoals bijvoorbeeld het leren stevig te staan, hier geen effect op hebben. Dit is interessant, omdat juist die psychofysieke oefeningen veel worden gebruikt in populaire sociale vaardigheidstrainingen. Sociale vaardigheidstrainingen die ook nadruk leggen op de eigen verantwoordelijkheid van kinderen en hen leren dat zij een keuze hebben in hoe zij zich willen gedragen (stimuleren van autonomie), zorgen tot slot voor een grotere afname van gedragsproblemen dan programma’s waarbij alleen het gedrag wordt geoefend.

De individuele componenten zijn dus niet allemaal even effectief, vond De Mooij, maar bovendien blijken de effecten het grootst wanneer de dosis optimaal is. Dit verband vond De Mooij in de literatuuranalyse en de drie experimenten. Voor psychoeducatie (het overdragen van kennis over sociale processen of rollen) gaat het hierbij om 3-6 oefeningen per interventie, voor het oefenen van interpersoonlijke vaardigheden (skill-building) gaat het om 11-20 oefeningen.

Effectiever om in interventies specifiek gedrag aan te pakken

‘Al met al suggereren de bevindingen dat met relatief korte interventies gewenste resultaten behaald kunnen worden en dat de dosis waarmee een component wordt aangeboden daarbij cruciaal is’, concludeert De Mooij. ‘Het is daarom mogelijk niet bevorderlijk voor de effectiviteit van interventies om meerdere gedragsmatige en cognitieve aspecten tegelijkertijd aan te pakken met meerdere interventie componenten. Het lijkt effectiever om in interventies specifiek gedrag aan te pakken met een toereikende dosis van een specifieke interventie component. Zo is het aan te raden altijd gebruik te maken van psychoeducatieve oefeningen en (gedrags)oefeningen, zowel gericht op interpersoonlijke vaardigheden als op emoties en cognities, die gepaard gaan met het benadrukken van de eigen verantwoordelijkheid en autonomie.’

Details promotie

Brechtje de Mooij, ‘Opening the black box: Examining effective components of interventions for children’s social-emotional development.’ Promotores: prof. dr. G.J. Overbeek en prof. dr. R.H.J. Scholte co-promotor: prof. dr. M. Fekkes.

Tijd en locatie

Donderdag 22 april 2021, 16.00 uur. Deze promotie vindt online plaats. De promotie is op het aangegeven tijdstip live mee te kijken op YouTube. Na afloop van de promotie wordt de link gedeactiveerd en wordt de livestream verwijderd.

Dit proefschrift werd mogelijk gemaakt door ZonMw. Het onderzoek in dit proefschrift is onderdeel van het onderzoeksprogramma Effectief werken in de jeugdsector (programmalijn Effectiviteit psychosociale interventies Jeugd, projectnummer 729300011).