Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
Het clichébeeld van het straatbeeld in de 17e en 18e eeuw is bekend: dienstmeiden poetsend op de stoep, mannen paraderend met paard en wagen, en vrouwen aan huis gekluisterd met de kinderen. In hoeverre klopt dit beeld met de werkelijkheid? Historicus Bob Pierik ontwikkelde een methode om de mobiliteit in Amsterdam empirisch in kaart te brengen. Hij promoveert 11 februari op zijn proefschrift over het onderwerp.
Groentemarkt op het Oudekerksplein.

‘We weten veel over oude gebouwen. Je kan in Amsterdam rondlopen en dan heb je echt het gevoel dat je in een oude stad loopt’, zegt Pierik. ‘Maar het enige wat je daarvan nog kan zien, zijn de gebouwen, niet de mensen. Wat je niet ziet, is hoe zij deze stad vroeger hebben ervaren.’ 

Om het historische straatbeeld weer tot leven te brengen deed Pierik onderzoek naar de vraag hoe de inwoners van Amsterdam in de 17e en 18e eeuw over straat gingen. ‘Waar ze heen gingen, wat ze deden, hoe ze dat deden. En daarbij vooral het verschil tussen mannen en vrouwen.’ 

Geaccepteerde ongelijkheid 

‘In het tijdvak dat ik heb onderzocht is er ongelijkheid, dat wordt niet onder stoelen of banken gestoken. In die periode (1656-1791) worden de verschillen tussen mensen als natuurlijk gegeven gezien.’ Wij verwachten dat mannen zelfstandiger waren, zich vrijer konden bewegen door de wereld en zich dus verder van huis begeven. ‘Dat is iets waar we altijd van uit zijn gegaan, maar het is nooit empirisch in kaart gebracht.’  

Pierik heeft zijn onderzoek gebaseerd op notariële getuigenverklaringen over conflicten op straat: burenruzies, gevaarlijke parkeersituaties met koetsen, kroeggevechten. ‘Het zijn alledaagse conflicten, waardoor ze veel zeggen over wat er op straat gebeurde en van wie de straat was.’ Door te onderzoeken waar getuigen bij deze conflicten woonden, kon hij in kaart brengen hoe de mobiliteit van de inwoners eruitzag.  

‘Je ziet ook dat er sterk ogen op straat zijn, veel meer dan nu. De transparantie tussen het huis en de straat is veel groter.’ In het corpus vond de historicus een akte van een vrouw die ’s avonds met een man een wandelingetje maakt. ‘Jaren later, terwijl zij allang getrouwd is, verklaart die man dat daar niets oneerbaars is gebeurd. Allerlei buren bevestigen dat dan. Dat wisten ze nog!’  

De straat als telefoonkabel 

Het beeld dat de vroegmoderne vrouw vastzit in haar huis, is volgens Pierik verre van waar. ‘Dat ligt genuanceerder: vrouwen zijn constant actief in hun buurt en gaan ook door de hele stad heen, maar gemiddeld gezien wel minder dan mannen.’  

Aan huis gekluisterd zijn was ook geen optie, want voor de kleinste dingen moest je het huis uit. Om iets te kopen, maar ook bijvoorbeeld om iemand iets te vertellen. ‘Zoals wij nu naar onze telefoon grijpen, zo was er toen ook een netwerk van mensen die informatie met elkaar deelden. Zij gebruikten de straat als een soort open telefoonkabel. Het huishouden was ook geen activiteit waar je de hele dag mee bezig was, en werd gecombineerd met allerlei soorten ander werk.'

Bob Pierik
Copyright: Anne Posthuma
Er is geen surveillance geweest die zei: vrouwen moeten thuisblijven. Bob Pierik

Vrouwen bleven dus iets meer in hun eigen buurt dan mannen, maar niet omdat dat moest. ‘Er is geen surveillance geweest die zei: vrouwen moeten thuisblijven, vrouwen moeten in hun buurt blijven. Het is vanwege praktische redenen: omdat ze daar hun netwerk hadden.’ Pierik trof wel één voorbeeld van een oude vrouw uit het Lutherse diaconiehuis die een soort straatverbod kreeg. ‘Omdat ze naar de verkeerde predikant was geweest, werd ze gestraft met een soort huisarrest.’ 

Poortwachten 

In zijn onderzoek bespreekt Pierik een fenomeen dat hij ‘poortwachten’ noemt: het bepalen wie op een bepaalde plek ruimte mag innemen. In het onderzochte tijdvak werden de grenzen tussen privéruimte en publieke ruimte anders ervaren en ingevuld. ‘De stoep of de dubbele deur zijn voorbeelden van plekken tussen de straat en het huis, waar het huishouden een stukje straat claimt.’  

In een van de akten is een conflict geregistreerd tussen een dienstmeid en haar buurman. De dienstmeid heeft haar was te drogen gelegd op de hooipont van de buurman, maar hij is daar niet van gediend en zoekt ruzie. ‘Dan komen er allemaal buren naar buiten die boos worden op de buurman en zeggen: je gebruikt die hooipont helemaal niet, waarom mag de meid daar haar was niet neerleggen? Zo heeft iemand die officieel weinig macht heeft, een dienstmeisje, toch een door buren bevestigde claim op de straat. Of in dit geval zelfs het water.’ 

Naarmate je in de buurt komt van de grachtenpanden, zie je dat mensen zich meer terugtrekken van de straat. Zij gaan letterlijk verheven in koetsen, hebben hoge stoepen en gaan zelfs verder achter in hun huis leven. ‘Ik heb een akte gevonden van een gesprek tussen een zaagmolenaar en een rechtsvertegenwoordiger. De rechtsvertegenwoordiger vraagt de zaagmolenaar dan om snel binnen te komen, want: “Ik spreek geen lieden op de straat of op de stoep”. Dat is een radicaal verschil met de rest van de stad, waar iedereen elkaar op straat spreekt.’ 

De slede was een koets zonder wielen; dit verzekerde dat de koets niet harder kon rijden dan stapvoets.

De schok van de koets 

De hogere klassen namen ook ruimte in, maar scheidden zich toch af van andere mensen. ‘Met een koets bijvoorbeeld, een gigantische claim van de openbare ruimte. Wij zijn er zo aan gewend dat er verschillende weggebruikers bestaan met verschillende snelheden, maar ooit is dat een enorme schok geweest. In zoverre dat mensen zeiden: dit kan zo niet langer, dat moeten we verbieden.’  

Koetsen mochten in eerste instantie alleen stapvoets rijden en waren in principe niet voor gebruik in de stad. Ze reden te hard, ze reden mensen aan, ze reden over kinderen heen. Er werden ook snelheidsboetes uitgedeeld aan koetsen die harder gingen dan stapvoets.  

Mannen regeren 

‘Zo’n koets werd alleen door mannen bestuurd, dus de daders zijn allemaal mannen. De slachtoffers zijn dan wel weer vrouwen en kinderen. Vrouwen hadden minder toegang tot die cultuur. Rijke dames konden wel meerijden in een koets als passagier, maar nooit als bestuurder.’ 

‘In onze tijd worden paarden juist vaak met vrouwen geassocieerd, maar in de 17e en 18e eeuw was het omgaan met paarden echt een mannenzaak. Als het over paarden besturen ging, heette dat met een patriarchale metafoor “regeren”’, legt Pierik uit. ‘In de 18e eeuw overleed een van de beste stalknechten van Amsterdam, degene die alle paarden eronder kreeg. Bij de autopsie bleek dat de stalknecht een vrouw was. De schok over de onthulling dat vrouwen ook paarden konden regeren was enorm.’ 

Copyright: Anne Posthuma
De enige reden dat hij twee beroepen tegelijkertijd kan uitoefenen is omdat zijn vrouw ook meewerkt, maar hij krijgt de faam en de naam.

Pierik vond ook een notitie over een echtpaar dat samen ’s avonds laat op straat werkt. Hij werkt als ratelwacht en karrenman, een combinatie van afval ophalen en de straten patrouilleren. Zijn vrouw loopt met hem mee. ‘De enige reden dat hij twee beroepen tegelijkertijd kan uitoefenen is omdat zijn vrouw ook meewerkt, maar hij krijgt de faam en de naam. Vrouwen lijken afwezig, maar als je tussen de regels door leest deden ze net zo goed mee.’ 

Promotiegegevens 

Bob Pierik verdedigt op 11 februari om 11:00 zijn proefschrift Urban Life on the Move. Gender and Mobility in Early Modern Amsterdam. Door de coronamaatregelen is er beperkt publiek aanwezig, maar de ceremonie is te volgen via een livestream