Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
Waarom gebruiken sommige dieren felle kleuren om roofdieren af te schrikken en andere juist een camouflerende kleur om ontdekking te vermijden? Het antwoord op die vraag blijkt ingewikkeld: de roofdiergemeenschap, de prooigemeenschap en het leefgebied zijn allemaal van invloed. Dit concludeert een internationaal team van onderzoekers, onder wie UvA-ecoloog Emily Burdfield-Steel, op basis van een wereldwijd experiment met 15.000 nepmotten gemaakt van papier. De resultaten zijn op donderdag 25 september gepubliceerd in Science.
Bijeneter (Merops apiaster) die een dagpauwoog (Aglais io) eet. Foto: Martin Labuta
Bijeneter (Merops apiaster) die een dagpauwoog (Aglais io) eet. Foto: Martin Labuta

Natuurlijke selectie heeft geleid tot de evolutie van twee alternatieve kleurstrategieën tegen roofdieren: camouflage om ontdekking te vermijden en aposematisme (het gebruik van waarschuwingskleuren) om de onaantrekkelijkheid of ongeschiktheid van een prooi duidelijk te maken. Het gebruik van waarschuwingskleuren is de zeldzamere strategie. Zo maakt naar schatting slechts 8% van de volwassen vlinders, 8,2% van de amfibieën en 2,7% van de vogels er gebruik van.

Wetenschappers vragen zich al lange tijd af waarom sommige dieren de ene verdediging gebruiken en sommige de andere. ‘Met onze studie wilden we meer inzicht krijgen in wat heeft geleid tot de evolutie van de ene strategie boven de andere’, vertelt dr. Emily Burdfield-Steel, die het Nederlandse deel van het onderzoek leidde. Het overall project werd geleid door dr. Iliana Medina van de University of Melbourne (Australië) en dr. William Allen van Swansea University (Verenigd Koninkrijk).

Motten en meelwormen

De onderzoekers voerden een experiment uit verspreid over zes continenten. Daarin keken ze hoe de roofdiergemeenschap, de prooigemeenschap en de visuele omgeving het risico op predatie (ten prooi vallen) beïnvloeden bij meer dan 15.000 kunstmatige, papieren ‘motten’ in drie verschillende kleuren: een klassiek waarschuwingspatroon van oranje en zwart, een dofbruin dat opgaat in de omgeving, en een opvallend helderblauw met zwart. De motten, ongeveer 720 per locatie, werden als ‘prooi’ aangeboden aan vogels in 21 bossen en wouden wereldwijd. De nepmotten werden op bomen vastgepind met een meelworm als beloning, en de onderzoekers hielden vervolgens bij welke werden gegeten.

Nepmot met klassiek waarschuwingspatroon
Nepmot met klassiek waarschuwingspatroon
Nepmot in onopvallend dofbruin. Foto's: Emily Burdfield-Steel
Nepmot in onopvallend dofbruin. Foto's: Emily Burdfield-Steel

Felle concurrentie

Uit de resultaten blijkt dat vooral de aanwezigheid en het gedrag van roofdieren bepalend is voor welke kleur een prooidier het meest helpt te overleven. Als er veel roofdieren zijn die fel concurreren om voedsel, durven ze sneller toch een prooi te pakken die er als gevaarlijk of vies uit ziet. In zulke gebieden is het dus veiliger voor dieren om zich te verstoppen met camouflage.

Maar onopvallend zijn werkt niet altijd. In lichte omgevingen zijn gecamoufleerde prooidieren beter zichtbaar dan in donkere omgevingen en worden ze vaker aangevallen dan prooidieren met klassieke waarschuwingskleuren. Ook speelt de bekendheid met prooidieren die verschillende kleurstrategieën gebruiken, een rol: op plekken waar veel gecamoufleerde prooidieren voorkomen, wordt verstoppen minder effectief, omdat roofdieren beter worden in het opsporen van gecamoufleerde prooien.

De kracht van internationale samenwerking

Burdfield-Steel: ‘Onze studie benadrukt dat concurrentie tussen roofdieren de belangrijkste factor is voor het al dan niet succesvol zijn van beide kleurstrategieën. Daarmee draagt het bij aan nieuwe inzichten in de evolutie van prooiverdediging. Het in de natuur testen van ecologische theorieën kan een uitdagende taak zijn. Wij laten zien hoe krachtig internationaal gecoördineerd, experimenteel werk kan zijn.’