10 december 2025
Importeurs laten namens merken of winkelketens kleding maken, onderhandelen over prijzen, houden toezicht op kwaliteit en regelen de logistiek. Ze staan niet op de kledinglabels, verschijnen in geen enkel duurzaamheidsrapport en komen niet voor in internationale convenanten. Toch spelen ze een cruciale rol in de kledingindustrie, concludeert Merel Serdijn in haar proefschrift Missing Links Within the Apparel Supply Chain, waarop ze onlangs promoveerde aan de UvA.
Al jaren wordt voorspeld dat deze tussenhandel zal verdwijnen. Dankzij internet en nieuwe communicatietechnologieën kunnen merken nu immers rechtstreeks contact leggen met fabrieken. Maar Serdijn laat zien dat die voorspelling niet is uitgekomen. De importeurs zijn er nog steeds, maar passen zich voortdurend aan.
Ze baseerde haar onderzoek op diepte-interviews met professionals en ondersteunde het met veldwerk in India en Bangladesh en eigen werkervaring. Ze schetst een sector waarin de tussenpersonen inspelen op veranderende markten, strengere duurzaamheidsnormen en onvoorspelbare consumentenwensen.
Volgens Serdijn blijft er vraag naar de importeurs omdat ze functies vervullen die lastig te vervangen zijn. ‘Ze weten welke stoffen en stijlen in opkomst zijn, wat concurrenten inkopen, kunnen trends vroeg signaleren en weten welke fabrieken betrouwbaar leveren.’ Ook nemen ze financiële en logistieke risico’s over die merken liever vermijden.
Ook bieden ze schaalvoordelen: kleine winkelketens kunnen via hen grotere volumes inkopen en profiteren van gunstigere prijzen. Grote merken gebruiken hen juist om lastige productgroepen uit te besteden of om flexibel te blijven bij schommelingen in de vraag. Voor fabrieken zijn importeurs vaak juist handig, omdat ze grotere en constante orders regelen.
Diezelfde positie van de importeurs zorgt echter vaak voor ondoorzichtigheid. In haar veldwerk in India en Bangladesh zag Serdijn hoe fabrieken tegelijkertijd voor meerdere tussenpersonen produceren. Daardoor is het voor merken moeilijk te achterhalen waar hun kleding precies vandaan komt.
Doordat ze vaak aan het zicht van consumenten en toezichthouders worden onttrokken, blijft er gebrek aan transparantie in de keten bestaan. Een voorbeeld van deze onzichtbaarheid is het algoritme van het CBS. Om handelsstromen tussen bedrijven in kaart te brengen gebruikt het CBS een algoritme, maar dat filtert automatisch partijen weg die geen fysieke verandering aan het product doen.
Importeurs zijn in dit geval niet zichtbaar. ‘Hierdoor lijkt het net alsof alleen de grote ketens direct met fabrieken werken. Een goed voorbeeld van de onzichtbaarheid van importeurs. Het blijft daarom belangrijk om kwalitatief onderzoek te doen', aldus Serdijn.
Nederland speelt in dit geheel een opvallende rol. Door de lange handelsgeschiedenis en de aanwezigheid van havens is hier een relatief groot aantal kledingimporteurs gevestigd. ‘We produceren zelf nauwelijks kleding meer, misschien één of twee kleine merken, maar zijn nog steeds sterk in handel’, stelt Serdijn. ‘De grote import van kleding is eigenlijk een typisch Nederlands fenomeen.’
Serdijn concludeert dat we realistisch moeten zijn: importeurs verdwijnen voorlopig niet. ‘Ze kunnen juist een waardevolle rol spelen in het verduurzamen van de keten. Een deel van hen doet dat nu al vrij transparant en gebruikt zijn kennis om fabrieken vooruit te helpen. Bij anderen blijft hun werkwijze nog grotendeels uit beeld. Als we willen dat die positieve rol groter wordt, helpt het om eerst te erkennen dat ze er zijn en om transparantie als norm te blijven stimuleren.’
‘Een t-shirt kan duurzaam lijken omdat een merk er mooie woorden over gebruikt’, zegt Serdijn, ‘maar ergens tussen Amsterdam en Dhaka zit vaak nog een importeur die meebeslist. Soms is die schakel duidelijk zichtbaar, soms nauwelijks en juist dat verschil maakt uit voor hoe de keten eruitziet.’