Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
In het pre-digitale tijdperk werd ‘civilisatie’ door sociologen benaderd als een resul­tante van socialisatieprocessen. Socialisatie werd daarbij opgevat als een proces waarbij via dwangmiddelen (negatieve sancties zoals terughoudendheid in het contact, minachting, antipathie, straf, uitsluiting) en lokmiddelen (positieve sanc­ties zoals aandacht, toeschiete­lijkheid, respect, sympathie, beloning en insluiting) norm­schendingen van de sociale orde worden voorkomen of geredresseerd.

In de civili­satietheorie van Elias wordt dit proces beschreven als een ontwikkeling van Fremd­zwang naar Selbstzwang: wie de geldende normen schendt, wordt door socia­le con­trole verleid dan wel gedwongen om deze regels van gecivili­seerd gedrag te interna­liseren. Het resultaat is een samenleving waarin (het dreigen met) geweld uit het dagelijks leven van burgers in vergaande mate verdwijnt omdat zij hun impulsen beheersen en emoties bedwingen.

De burgers waarover Elias spreekt leefden in een openbare orde waarin onverant­woordelijk of asociaal gedrag direct geïdentificeerd kon worden, waarin individuen die dat gedrag vertoonden ter verantwoording geroepen konden worden, en waarin zij tot de orde geroepen konden worden. Dat geldt niet voor burgers die anoniem of pseudoniem deelnemen aan het openbare leven in cyberspace. Online gedragen mensen zich ongeremder en drukken zich openhartiger uit omdat zij anoniem opereren en dus niet geïdentificeerd en ter verantwoording geroepen kunnen worden. Mechanismen van lokale sociale controle vallen weg en het risico van politionele en justitiële vervolging is klein. Cyberspace is daarom voedingsbodem voor asociaal gedrag (onfatsoenlijk, hufterig, sletterig, seksistisch, racistisch enz.) en voor een cultuur van de grote bekken. Betekent dit dat cyberspace per definitie en onomkeerbaar een de-civiliserend domein van de samenleving is? Of zijn er ook online mechanismen van virtuele socialisatie en zelfregulatie voorhanden?

Ik suggereer dat niet alleen de conventionele of theorie van sociale controle herzien moet worden, maar dat alle grondbegrippen van de pre-digitale sociologie aan her­ziening toe zijn. Zo ging het begrip ‘sociale relatie’ altijd uit van de conditie van ‘co­-presence’. Persoonlijke interactie zou alleen maar mogelijk zijn wanneer er sprake is van een directe tijdruimtelijke verbinding tussen minstens twee personen. Alleen door gelijktijdige aanwezigheid in een afgebakende fysieke ruimte zouden de constitutieve eigenschappen van persoonlijke interactie volledig tot hun recht komen: snelle feed­back, communicatie met meerdere signalen (‘mediarijkdom’), gebruik van natuurlijke taal en de kans om direct gevoelens en emoties te uiten.

Maar online sociale relaties, groepen, organisaties, netwerken en gemeenschappen zijn een alledaagse en vitale bestaansconditie geworden. Internet is een medium van sociale nabijheid dat het gevoel van ‘sociale aanwezigheid’ (Goffman) genereert. En dat gevoel van sociale aanwezigheid en nabijheid is voldoende om voor de actoren betekenisvolle sociale relaties te laten ontstaan. Cyberspace is geen louter imaginaire entiteit die naast de ‘echte’ samenleving bestaat, maar is het virtuele domein van elke lokale samenleving. Virtuele relaties en netwerken zijn ook ‘echt’. De samenleving is een interrealiteit geworden: een hybride geheel van lokale en virtuele sociale werkelijkheid. Het afscheid van de pre-digitale sociologie kan opgewekt gevierd worden met het ontwikkelen van een theorie van de gevirtuali­seerde samenleving.

Over de spreker

Albert Benschop (1949) was sinds 1972 als socioloog werkzaam bij de Universiteit van Amsterdam. Hij specialiseerde zich op het meest klassieke sociaal-wetenschappelijke thema: sociale ongelijkheid en klassen: 'Klassen – Ontwerp van een transformationele klassenanalyse' (1993) en 'Ongelijkheden –  Sociale ongelijkheid en collectief handelen' (1996).

Begin jaren 90 richtte hij zich volledig op de nog onbestaande discipline van de internetsociologie. In diverse publicaties bracht hij de sociaal-psychologische en politiek-culturele eigenaardigheden van cyberspace in kaart en legde de grondslagen voor de cybersociologie (ontwikkelaar en beheerder van www.sociosite.org). Hij concentreert zich daarbij op de tegenstrijdigheden waarin en waardoor virtuele gemeenschappen zichzelf in het digitale domein organiseren. Ook de duistere kanten van cyberspace komen uitvoerig aan de orde, zoals online kinderporno, cyberpesten, haatgroepen, cybercriminaliteit, cyberterrorisme en cyber­oorlog ('Cyberoorlog – Slagveld Internet').