25 augustus 2023
De oorspronkelijke titel van zijn proefschrift, Arabic Tradition and Hebrew Innovation: Arabic Themes in Hebrew Andalusian Poetry (handelseditie Brill 1993), is paradigmatisch voor zijn omvangrijke werk. Zijn encyclopedische kennis van beide tradities stelde hem in staat om, objectief en zonder agenda, de nabijheid en verwevenheid van de religies en culturen op het middeleeuwse Iberisch schiereiland te documenteren. Daarmee verwierf hij grote internationale bekendheid. De Spaanse arabist Federico Corriente prees Aries uitzonderlijke kennis van de talen van al-Andalus en de manier waarop hij die kennis inzette om processen van cultuurcontact en -overdracht inzichtelijk te maken.
Hoewel klassiek geschoold, ging Arie courante onderwerpen niet uit de weg. Naast talloze bijdragen aan voorname standaardwerken schreef hij net zo makkelijk over middeleeuwse homo-erotische poëzie of over vrouwen in al-Andalus. Hij bezorgde menig student rode oortjes door de verrassend scabreuze klassiek-Arabische teksten die ze met hem lazen, en bracht op hen zijn grote liefde voor boeken en Arabische poëzie over.
Ook vertaalde hij, samen met onder meer Resianne Fontaine, Josef Ibn Zabara’s – nu eens hooggeleerde, dan weer plat-komische – literaire encyclopedie Sefer Sha‘ashu‘im (Een reis met de duivel, 1999). Daarbij bleef hij altijd een man van de filologie, die wist dat ‘de lieve Heer in het detail woont’, zoals Scholem ooit aan Adorno schreef. Maar juist doordat hij, dankzij die enorme talenkennis, zijn net zo wijd uit kon werpen, geeft dat minutieuze oeuvre een prachtig beeld van een verrassende episode in de wereldliteratuur. Er zijn maar weinig academische publicatielijsten waarin we Saadia Gaon in Baghdad, Ibn Zamrak in Granada en Samuel Archivolti in Cesena zo vanzelfsprekend naast elkaar zien staan.
Wie oppervlakkig naar Aries werk kijkt, ziet een kamergeleerde, erudiet, zorgvuldig, bescheiden, een soms wat aarzelend docent wellicht. Wie iets verder kijkt, ziet een bevlogen academicus, die genoot van congressen en van bijpraten met collega’s, die praktische verantwoordelijkheid nam voor de discipline (bijvoorbeeld in de redactieraad van de Brill-reeks The Medieval and Early Modern Iberian World) en voor ‘de vakgroep’, en die zich altijd nauw verbonden wist met de faculteit. Een loyale collega, genereus en hulpvaardig, wars van gedoe en altijd op zoek naar de eenvoudigste oplossing ("de Opleidingscommissie Semitisch adviseert altijd positief"). Kortom, een geesteswetenschapper van de oude stempel, in de beste zin van het woord.
Caroline Roset, Gerard Wiegers, Irene Zwiep, mede namens oud-studenten en -collega’s