Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
Op 16 maart sloten de scholen. Kinderen moesten thuis aan de slag en ouders speelden hierbij een belangrijke rol. Dit heeft tot een groeiende onderwijsongelijkheid geleid, blijkt uit de eerste resultaten van onderzoek van de Universiteit van Amsterdam.

Onderwijssocioloog Thijs Bol onderzocht onder ongeveer 800 Nederlandse ouders en hun 1,300 kinderen in het basis- en voortgezet onderwijs wat de impact van de schoolsluiting op hen is geweest. Wat boden scholen hen aan, wat deden ouders zelf om het schoolwerk van hun kinderen te ondersteunen en welke materiele verschillen waren er tussen gezinnen? Bol concludeert dat de schoolsluiting en het thuisonderwijs gevolgen hebben gehad voor de kansenongelijkheid in het onderwijs.

Verschillen in hulp in basisonderwijs

Verreweg de meeste ouders, zowel in het basis- als het middelbaar onderwijs, vinden het heel belangrijk dat hun kinderen het schoolwerk blijven bijhouden. Wel zijn er grote verschillen in de hulp die ouders (kunnen) bieden, ten eerste in het basisonderwijs. In het basisonderwijs helpen ouders met een universitaire opleiding hun kinderen vaker met het schoolwerk dan ouders met een lagere opleiding:

  • 70% van de universitair geschoolden geeft aan vaak of heel vaak te helpen, ten opzichte van 50% met een lage opleiding.
  • 80% van de universitair geschoolde ouders voelt zich beter in staat om hun kind te helpen ten opzichte van 63% van de ouders die maximaal de middelbare school hebben afgerond.

Verschillen in hulp in middelbaar onderwijs groter

Voor scholieren in het middelbaar onderwijs vond Bol een vergelijkbaar patroon, maar de verschillen zijn hier groter, vooral wat betreft de eigen inschatting van hulp. Ouders met een universitaire opleiding voelen zich veel meer in staat hun kinderen in het voortgezet onderwijs te helpen dan ouders met maximaal een middelbare school opleiding, vooral wanneer de kinderen op het VWO zitten:

  • 75% van de universitair opgeleide ouders geeft aan zich in staat te voelen te helpen, tegenover 40% van de ouders met maximaal een middelbare school.
  • Slechts 30% van de ouders met maximaal een middelbare schooldiploma die kinderen op het VWO hebben, voelt zich in staat te helpen.

Tegelijkertijd toont het onderzoek dat kinderen van lager opgeleide ouders relatief vaker contact hebben met hun docenten, dat de communicatie naar de ouders toe duidelijk is, en dat het huiswerk vaker wordt nagekeken.

Verschillen in aanbod onderwijsprogramma’s en digitale lessen

Er is variatie in hoe scholen het onderwijs tijdens de schoolsluiting verzorgen:

  • het voortgezet onderwijs biedt volgens de ouders vaker dan het basisonderwijs gestructureerde onderwijsprogramma’s en digitale lessen aan
  • volgens 95% van de ouders is een tablet of computer noodzakelijk voor de middelbare school, ten opzichte van 66% voor de basisschool

Het onderzoek laat echter wel sterke verschillen in dit aanbod tussen onderwijsniveaus zien:

  • 65% van de ouders met een kind op het vmbo geeft aan dat er digitale lessen zijn, tegenover 85% van de ouders met een kind op het vwo.
  • het huiswerk van vwo-leerlingen wordt volgens ouders veel vaker nagekeken dan het huiswerk van kinderen op het vmbo.

Materiële problemen met name bij arme gezinnen

Al hebben de meeste kinderen genoeg materiële middelen om hun schoolwerk te kunnen doen, in het voortgezet onderwijs geeft 6% van de ouders aan dat hun kinderen geen noodzakelijke eigen laptop of tablet hebben. Dit zijn vooral kinderen van gezinnen die aangeven te weinig financiële middelen te hebben. Armoede heeft dus een effect op het gebrek aan materiele middelen die kinderen ondersteunen bij hun schoolwerk, stelt Bol.

Het aantal kinderen met een eigen laptop of tablet is in het basisonderwijs veel lager dan het middelbaar onderwijs, maar daar is het volgens ouders ook veel minder vaak een vereiste voor het maken van het schoolwerk.

Verschillen tussen jongens en meisjes

Bol noemt het tot slot opvallend dat de schoolsluiting vooral problematisch lijkt voor jongens in het voortgezet onderwijs. Volgens hun ouders vinden zij het vaak minder leuk om aan school te werken, kunnen de ouders minder goed helpen en doen dit ook minder vaak. In het basisonderwijs zijn deze verschillen kleiner.

Het onderzoek is medegefinancierd door ODISSEI (Open Data Infrastructure for Social Science and Economic Innovations).

Prof. dr. T. (Thijs) Bol

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Programmagroep: Institutions, Inequalities and Life courses