‘Join the matrix.’ Ze zeggen het een beetje gekscherend, maar de uitspraak dekt wel de lading van waarmee Maurice Aalders en Arian van Asten bezig zijn. Sinds half december zijn ze bezig met de ontwikkeling van het nieuwe Amsterdam Centre for Forensic Studies (ACFS). Dit centrum is een samenwerkingsverband tussen het AMC – waaraan Aalders als onderzoeker is verbonden – de UvA en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waar Van Asten hoofd van een onderzoeksafdeling is. Doel van het centrum: de wetenschappelijke mogelijkheden van het AMC en UvA inzetten voor forensisch onderzoek. Populair gezegd: wetenschappelijk onderbouwd achter de boeven aan.
In het buitenland bestaan wel enkele forensische faculteiten, vertelt Van Asten, maar het was nooit de bedoeling er daar een van op te richten in Nederland. Vaak spitst onderzoek op zo’n faculteit zich toe op slechts enkele thema’s, vertelt hij. ‘Wij willen juist proberen de grote forensische thema’s in kaart brengen. En dan is het heel interessant om te gaan kijken wat de academische omgeving allemaal in huis heeft.’
Het centrum is een logisch vervolg op de in 2005 gestarte masteropleiding Forensic Science, waarin universiteit en NFI ook al samenwerken. Los daarvan liepen er al jaren verkenningen om allerlei bestaande onderzoekssamenwerkingen in een officieel verband te gieten. Niemand had namelijk een goed overzicht welke gezamenlijke onderzoeken er liepen of hoeveel dat er waren. Verder was er vooral binnen de UvA nog weinig forensisch wetenschappelijk onderzoek in gang gezet. Dat was lastig, bijvoorbeeld als studenten stages zochten.
In de matrix die Aalders en Van Asten nu vormgeven is een aantal forensische thema’s verzameld. Momenteel zijn beide onderzoekers bezig met wat ze een ‘roadshow’ noemen. Van Asten: ‘We gaan langs bij de onderzoeksinstituten om in kaart te brengen of er eventueel al samenwerkingen zijn, wat voor onderzoek er gebeurt en waar de kansen liggen voor gezamenlijke forensische onderzoeksvoorstellen bij NWO, STW en Europese onderzoeksfinanciers.’ Hij schat dat er nu in ongeveer tien onderzoekslijnen wordt samengewerkt, dat moeten er idealiter twintig tot dertig worden.
Aalders is zelf een voorbeeld van een academisch onderzoeker die forensische toepassingen voor zijn werk ontwikkelde. Zijn specialisme is spectroscopie: verfijnde apparatuur meet het precieze kleurenspectrum van stoffen op, op basis daarvan kunnen onderzoekers de samenstelling van die stof bepalen. Aalders vertelt: ‘We gebruikten die techniek al voor allerlei metingen aan bloed, om bijvoorbeeld het zuurstofgehalte te bepalen. Daarop voortbouwend zijn we blauwe plekken gaan meten. Die verkleuren in de loop van de tijd doordat het bloed via verschillende producten wordt afgebroken; aan de hand daarvan kun je schatten hoe oud zo’n plek is. Toen we daar een meetapparaat voor hadden ontwikkeld dachten we: zou het ook op dode mensen kunnen? Dat kon. Toen zijn we verder gegaan met metingen aan bloedvlekken op de muur. Die verkleuren ook langzaam van rood naar bruin; we hebben nu een spectrale camera ontwikkeld die op een plaats delict kan rondkijken en meteen allerlei informatie kan verzamelen. Die wordt nu in het NFI gevalideerd’
Het is een voorbeeld van plaats-delict-technologie dat het NFI graag verder wil ontwikkelen, vult Van Asten aan. ‘Je moet je voorstellen: als er een misdrijf heeft plaatsgevonden kun je daarna maar een keer de plaats delict onderzoeken. Veel technieken die daar nu nog voor gebruikt worden gaan al heel lang mee : vingerafdrukken verzamelen bijvoorbeeld via het zogenaamde “poederen”. Alles komt onder dat stof te zitten, je grijpt daarmee toch in in de crime scene. Als je ze met een geavanceerde camera in beeld kan brengen, laat je de plaats delict en de sporen volkomen intact.’ En er is het voordeel van de snelheid. ‘Nu is het vaak: sporen verzamelen, opsturen naar het lab, weken wachten op de uitslag. Het zou toch ideaal zijn als we met een soort handheld-scanner direct een opname kunnen maken. Daar komt informatie uit die het onderzoek meteen verder kan helpen. Iedereen wil toch het liefste meteen een antwoord op belangrijke vragen?’
Aalders geeft nog een voorbeeld: ‘We hebben technieken om in de huid te kijken, op zoek naar tumoren. Die kun je ook gebruiken om vingertoppen te scannen. Zo kan je veel meer informatie uit vingerafdrukken halen dan met de technieken die er nu zijn.’ En zo zijn er allerlei wetenschapsvelden waar de twee grote kansen zien liggen. Genetisch onderzoek bijvoorbeeld. Niet alleen naar menselijk DNA, maar ook dat van andere organismen. Van Asten: ‘Stel: er ligt een lijk in het bos met daarnaast een schoenspoor van een vermoedelijke dader. Ik denk dat Maurice er iets mee te maken heeft, dus neem ik zijn schoenen in beslag en bekijk niet alleen het profiel maar ook de grond onder de schoenen. Die ga ik vergelijken met het grondmonster van de plaats delict. Als het microbiologisch profiel matcht, zou dat zomaar doorslaggevend bewijs kunnen opleveren.’
Een andere mogelijke samenwerking: informatica. Van Asten: ‘Vroeger hadden we in een zaak 80 megabyte aan informatie, nu zitten onze digitale experts met terabytes. Hier op de UvA werken mensen aan visuele manieren om verbanden in informatie zichtbaar te maken, daar zou je in een strafrechtelijk onderzoek veel aan kunnen hebben, ook de tactische rechercheurs van de politie.’
Het NFI is met ongeveer 700 medewerkers relatief klein, vertelt Van Asten. Van die medewerkers zijn bovendien verreweg de meesten bezig met toegepast werk. ‘Zaakonderzoeken gaan bij ons altijd voor. Dat maakt het wel eens lastig goed wetenschappelijk onderzoek te doen: wij zitten toch vaak dicht op bestaande onderzoeksmethodes. Echt vernieuwend, out of the box-onderzoek schiet er dan makkelijk bij in. Door samenwerkingen aan te gaan, AIO-onderzoeken te starten, maken we stappen die we anders nooit kunnen zetten.’
En ook omgekeerd bezit NFI expertise die op UvA en AMC niet aanwezig is. Aalders: ‘Bayesiaanse statistiek bijvoorbeeld, daar zijn wij niet in getraind. Iemand als Marjan Sjerps is wat dat betreft echt een aanvulling’, doelt hij op de kersverse bijzondere UvA-hoogleraar forensische statistiek, tevens statisticus bij het NFI.
In hun gesprekken op de onderzoeksinstituten krijgen de twee enthousiaste reacties, vertellen ze. Aalders begrijpt ook wel waarom: ‘Voor mijzelf is het ook heel inspirerend om te brainstormen over forensische toepassingen van mijn onderzoek. En: er zijn ineens heel veel nieuwe subsidies die je kan aanboren.’ Ook Van Asten kan zijn persoonlijk enthousiasme nauwelijks bedwingen. ‘Het forensische onderzoeksdomein is relatief klein, de velden daarbuiten zijn zoveel groter. Die bestaande kennis gaan we benutten in een nationaal centrum. Het Amsterdam Centre for Forensic Studies gaat een landelijk merk worden en gaat forensisch wetenschappelijk onderzoek in Nederland op de kaart zetten!’