6 oktober 2021
Qua onderzoek heb ik me vooral gericht op het bestuderen van communicatie. We wisten al wel dat communicatie erg belangrijk is. Als deelnemers in een experiment met elkaar kunnen praten, ook al is het maar heel even, dan zijn ze een stuk coöperatiever. Wat we minder goed wisten is waarom communicatie zo belangrijk is, en onder welke omstandigheden. Is het belangrijk wat de ander zegt? Of misschien wat je zelf zegt, omdat je de ander niet wilt bedriegen? Het gaat om communicatie in brede zin, zowel verbaal als niet-verbaal. Terugkijkend was dit eigenlijk al heel lang een rode draad in mijn onderzoek. In een van de eerste experimenten waar ik aan meewerkte, gebruikten we de data van een spelshow om te onderzoeken hoe goed mensen konden inschatten of een deelnemer coöperatief zou zijn of niet. We lieten ze een stukje van de show zien waarin de kandidaten elkaar probeerden te overtuigen om coöperatief te zijn. We vroegen onze deelnemers te voorspellen wat ze gingen doen. In iets recenter onderzoek (met o.a. ASE-onderzoekers Theo Offerman en Matthijs van Veelen) keken we of mensen konden inschatten wie er boos zou worden als ze een slecht aanbod kregen.
Ik was vanaf dat ik PhD-student werd al geïnteresseerd in de gedragseconomie. Het onderzoek dat psychologen deden, inspireerde me. De inzichten vanuit de psychologie werden lang niet altijd meegenomen in de economische theorie. Dat is zonde, want micro-economie kan ons heel goed helpen om die resultaten van psychologen beter te begrijpen. Vaak hoeven we onze modellen maar een klein beetje aan te passen. Een mooi voorbeeld is dat psychologen constateerden dat beloningen soms demotiveren. Standaard micro-economische modellen voorspellen dit niet, maar Bénabou (Princeton Univerisity) en Tirole (Toulouse School of Economics) laten in hun werk zien dat we met wat kleine aanpassingen de micro-economische modellen prima kunnen gebruiken. Een beloning kan informatie geven over hoe moeilijk de taak zal zijn. Een hoge beloning duidt op een moeilijke taak en kan op die manier demotiveren.
Naast communicatie heb ik ook op andere onderwerpen gewerkt. 1 daarvan is 'Theory of Mind'. Dit is de bekwaamheid om te snappen dat andere mensen over andere informatie beschikken of andere voorkeuren hebben. Dit leren de meeste kinderen al op jonge leeftijd. Samen met een aantal andere onderzoekers hebben we laten zien dat kinderen uit gezinnen met een relatief lage sociaal-economische status hier slechter op scoren. Toch lijkt het ook mogelijk om hen te stimuleren vanuit het perspectief van een ander te denken. Dit is van maatschappelijk belang, omdat Theory of Mind waarschijnlijk erg belangrijk is in sociale interacties.
Ik blijf me richten op communicatie. Er is nog heel veel wat we niet weten. Samen met ASE-collega’s Carsten de Dreu, Theo Offerman en Uri Gneezy heb ik speciaal daarvoor een communicatielab opgericht.