Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
Ten tijde van de Armeense genocide, ruim een eeuw geleden, was Nederland goed geïnformeerd over de vervolgingen van Armeense christenen in het Ottomaanse Rijk. Van politici tot toeristen, schrijvers en missionarissen, veel Nederlanders berichtten destijds over de gewelddadigheden. Dat concludeert historicus Dirk Roodzant in zijn proefschrift 'De Armeense Gruwelen. Nederland en de vervolgingen van de Armeniërs in het Ottomaanse Rijk 1889-1923', waarop hij op 23 april promoveerde.
Overlevenden van de Armeense genocide, 1918

Ruim honderd jaar na dato is de Armeense genocide, die meer dan een miljoen Armeniërs het leven kostte, in ons land nog steeds onderwerp van maatschappelijk en politiek debat. Toch was er tot nu toe weinig bekend over hoe Nederland destijds reageerde op de gebeurtenissen en in hoeverre men op de hoogte was. Hoeveel wisten bijvoorbeeld de Tweede Kamer en het ministerie van Buitenlandse Zaken? Wat schreven de kranten erover? En waren er Nederlanders die de genocide van dichtbij meemaakten?

Historicus Dirk Roodzant, die behalve onderzoeker ook geschiedenisleraar is op een middelbare school, deed jarenlang onderzoek in binnen- en buitenlandse archieven om dat te achterhalen. Hij keek daarbij niet alleen naar de reacties op de Armeense genocide, die plaatsvond tussen 1915 en 1917, maar ook naar de fase die daaraan voorafging. In de jaren 1894-1897 was namelijk ook al sprake van grootschalige gewelddadige aanvallen – ook wel bekend als pogroms – op Armeniërs in het Ottomaanse Rijk, waarbij velen omkwamen.

Alle niveaus van de samenleving

‘Dat gebeuren was in ons land nagenoeg onbekend’, schreef de vooraanstaande Nederlandse historicus Lou de Jong ooit over de Armeense genocide. Maar de conclusie van Roodzant is een andere: van zowel de pogroms als de volkerenmoord waren Nederlanders op alle niveaus van de samenleving op de hoogte, stelt hij op basis van zijn onderzoek. ‘De term genocide bestond toen nog niet, maar kranten schreven wel over de ‘stelselmatige uitroeiing van nagenoeg een heel volk’. Ook in de politiek wist men wat er speelde: in de Tweede Kamer werden de gewelddadigheden tegen Armeniërs regelmatig besproken. En ook in andere delen van de samenleving was er aandacht voor. Er werden hulpcomités opgericht en kerken zamelden geld in voor de christenen in Armenië.’

Nederland was op de hoogte van wat zich in het Ottomaanse Rijk afspeelde, maar had grote moeite zich erover uit te spreken zonder de neutraliteit in gevaar te brengen. Dirk Roodzant

In de media verschenen ook berichten van Nederlandse ooggetuigen. Toeristen, missionarissen, kunstenaars en ingenieurs die het Ottomaanse Rijk bezochten, deden verslag van de gewelddadigheden die ze zagen. Zo schreef pater Lucas van Pavoordt in 1896 al een artikel over de slachtingen die zich voor zijn ogen hadden voltrokken, ‘de afschuwwekkende moordtooneelen, die in de laatste tijden het Christenlijke gedeelte van Armenië meer dan decimeerde.’

Franse spotprent over de leiding in het Ottomaanse Rijk: ‘Les jeunes turcs reçoivent l’instruction allemande’ (De Jong-Turken krijgen Duits onderricht)

Neutraliteit speelde een grote rol

Roodzant ging niet alleen na hoe Nederland op de vervolgingen van Armeniërs reageerde, maar onderzocht ook waar die reacties vandaan kwamen en in welke context we ze moeten zien. Met name de neutraliteit van ons land tussen de strijdende partijen in de Eerste Wereldoorlog speelde daarbij een grote rol, concludeert hij. ‘Nederland was op de hoogte van wat zich in het Ottomaanse Rijk afspeelde, maar had grote moeite zich uit te spreken over de vervolgingen zonder die neutraliteit in gevaar te brengen. Daarom hield het zich lange tijd afzijdig.’

De Duitsers waren bondgenoten van de Jong-Turken, het regime dat de Armeniërs vervolgde, en de Britten stonden daar lijnrecht tegenover, legt Roodzant uit. ‘Beide partijen probeerden de publieke opinie in Nederland te beïnvloeden. Volgens de Britten was met geen pen te beschrijven wat zich in het Ottomaanse Rijk afspeelde, terwijl de Duitsers juist informatie onder de pet hielden. Dat zorgde voor een propagandastrijd en een steekspel achter de schermen.’

Discussie over benaming

In ons land bestaat tot op de dag van vandaag discussie over hoe de gebeurtenissen in het Ottomaanse Rijk moeten worden genoemd. De Tweede Kamer heeft de Armeense genocide in 2018 erkend, maar het kabinet gebruikt nog altijd de omfloerste term ‘de kwestie van de Armeense genocide’. Roodzant zelf mengt zich niet in de discussie over welke benaming de politiek zou moeten gebruiken: ‘Ik bestudeer het verleden – wat men daar in het heden mee doet, is niet aan mij. Maar mijn advies aan de politici zou zijn: lees mijn proefschrift en trek zelf je conclusies.’