Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.

Burgerschap is de manier waarop wij deelnemen aan de maatschappij, zoals door te stemmen bij verkiezingen. In burgerschapsonderwijs oefenen leerlingen al op jonge leeftijd aan de democratie deel te nemen en met andere meningen om te gaan. Onderwijswetenschappers Anke Munniksma en Remmert Daas doen onderzoek naar deze vorm van onderwijs en de burgerschapscompetenties van jongeren. Belangrijk, want deze jongeren zijn de kiezers van de toekomst.

leerlingen in een klas

Sinds 2006 zijn Nederlandse scholen in het basis- en voortgezet onderwijs verplicht om burgerschapsonderwijs aan te bieden. Anke Munniksma en Remmert Daas, van de programmagroep Onderwijswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam, doen onderzoek naar deze vorm van onderwijs en de burgerschapscompetenties van jongeren. Eén van hun projecten is de International Civic and Citizenship Education Study (ICCS) waar Nederland sinds 2009 aan deelneemt en waar Munniksma in 2016 nationaal coördinator van was en Daas in 2022. In deze studie worden kennis, houding en gedrag van leerlingen uit het tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs en de invulling van het burgerschapsonderwijs onderzocht.  

Wat moeten leerlingen door burgerschapsonderwijs leren?

In burgerschapsonderwijs moeten leerlingen leren hoe ze in een vrij, democratisch land leven, met respect voor anderen. ‘Het gaat bij burgerschapsvorming om kennis, houding en vaardigheden’, legt Daas uit. ‘Leerlingen moeten bijvoorbeeld leren wat het verschil is tussen de Eerste en Tweede Kamer, oefenen in democratische activiteiten, maar ook leren om naar elkaars mening te luisteren en om te gaan met mensen die van hen verschillen’. ‘Er zit dus zowel een politieke als sociale component aan deze vorm van onderwijs’, vult Munniksma aan.  

Waarom is dit verplicht, ging er iets mis?

‘De aandacht voor burgerschapsonderwijs past in een langere ontwikkeling en kwam rond de jaren ’90 op de voorgrond. De sociale en emotionele ontwikkeling van kinderen kreeg in die jaren steeds meer aandacht, vooral door de toenemende culturele diversiteit in de samenleving en grote zorgen over sociale cohesie. Kinderen moesten gaan leren hoe zich in een diverse samenleving democratisch te gedragen. Zo kwam langzamerhand de term “burgerschap” op en werd het een wettelijke taak voor scholen om hier aandacht aan te besteden’, legt Daas uit.

Wat zijn de effecten tot dusver van het burgerschapsonderwijs?

‘Het burgerschapsonderwijs komt bij veel Nederlandse scholen maar moeizaam van de grond en is gestagneerd’, vertelt Munniksma. ‘Nederland nam in 2009 en 2016 deel aan de International Civic and Citizenship Education Study (ICCS) en hieruit bleek dat de competenties van leerlingen, onder andere wat betreft hun democratische kennis en stemintenties, en de invulling van burgerschapsonderwijs achterbleven bij vergelijkbare landen.’

Als belangrijke verklaring noemen Daas en Munniksma dat de wet te vrijblijvend is opgesteld en er veel onduidelijkheid voor scholen is hoe het onderwijs in te vullen. ‘Er ligt nu een nieuw wetsvoorstel dat meer invulling geeft aan het concept burgerschap door dit te verbinden aan het bevorderen van bepaalde democratische basiswaarden’, vertelt Daas. ‘Hiermee wordt het voor scholen duidelijker wat er van ze verwacht wordt. Al zal er naast een aangescherpte burgerschapsopdracht ook aandacht besteed moeten worden aan de toerusting van docenten om dit goed vorm te kunnen geven.’

Te veel differentiatie zit burgerschapsonderwijs in de weg

Naast een te vrijblijvende wet, staat volgens Daas en Munniksma de vroege selectie in het Nederlandse schoolsysteem op gespannen voet met de doelen van burgerschapsonderwijs. ‘Vanuit de burgerschapsopdracht worden scholen als plek gezien waar leerlingen sociale en maatschappelijke vaardigheden kunnen oefenen die nodig zijn om deel te nemen aan de pluralistische samenleving’, legt Munniksma uit. ‘Diversiteit binnen klassen is dan van belang, want juist in divers samengestelde groepen kunnen leerlingen leren de discussie aan te gaan en denkbeelden uit te wisselen met leeftijdgenoten met verschillende achtergronden. Maar op het vmbo zijn leerlingen met lager opgeleide ouders en leerlingen met een migratieachtergrond nog steeds oververtegenwoordigd, en op de havo en het vwo ondervertegenwoordigd. Dit beperkt de mate waarin die discussie en uitwisseling en het overbruggen van verschillen kan worden geoefend. Wanneer we met burgerschapsonderwijs sociale cohesie in de samenleving willen bevorderen, moeten we dus ook aandacht schenken aan de gevolgen van deze vroege selectie.’ 

Kinderen uit het onderzoek van 2016 gaan nu stemmen

‘Wat heel interessant is’, stelt Munniksma, ‘is dat de leerlingen die we in 2016 naar hun stemintenties vroegen, toen 13 en 14 jaar oud, nu voor het eerst mogen stemmen. In onze studie gaf toen 75% procent van de jongeren aan het voornemen te hebben te gaan stemmen. Bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2012 ging 70% van de jongeren stemmen, in 2017 was dat gedaald naar 66%. Wat gaan we dit jaar van die stemintenties uit 2016 terug zien?’

‘Omdat jongeren vaak op andere partijen stemmen dan oudere mensen, kan een hogere deelname van jongeren wel wat uitmaken voor de verkiezingsuitslag’, vervolgt Munniksma. ‘Daarom zijn er de afgelopen jaren verschillende initiatieven geweest om jongeren naar de stembus te krijgen. Uit ons onderzoek weten we dat burgerschapsonderwijs, door het organiseren van democratische activiteiten op school, ook bij kan dragen aan de intenties van jongeren om te gaan stemmen. ’

Dr. R.J.M. (Remmert) Daas

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Programme group: Educational Sciences

Dr. A. (Anke) Munniksma

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Programme group: Educational Sciences