Zaaknummer AC1502 12066: Faculteit der Geesteswetenschappen
Verweerster heeft appellant meegedeeld dat wegens het plegen van fraude en het veroorzaken van onregelmatigheden tijdens het tentamen, het tentamen ongeldig is verklaard en zij is uitgesloten voor deelname aan de herkansingsmogelijkheid in het studiejaar 2014-2015.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft appellante naar het oordeel van het College niet aannemelijk gemaakt dat de feiten zoals door verweerster zijn vastgesteld na appellante te hebben gehoord en de onafhankelijke verklaringen van de surveillanten te hebben opgenomen, onjuist zouden zijn. Daarbij acht het College van belang dat appellante heeft erkend een discussie te hebben gevoerd en emotioneel te hebben gereageerd tijdens het tentamen. Het College is dan ook van oordeel dat door het gedrag van appellante de orde tijdens het tentamen is verstoord.
Ingevolge artikel 2, onder a, van de Fraude en plagiaat regeling studenten UvA (hierna: Fpr) wordt onder fraude in ieder geval verstaan het tijdens het tentamen in het bezit zijn van hulpmiddelen (voorgeprogrammeerde rekenmachine, mobiele telefoon, boeken, syllabi, aantekeningen etc), waarvan de raadpleging niet uitdrukkelijk is toegestaan;. Niet betwist is dat appellante tijdens het tentamen gebruik heeft gemaakt van papieren die niet door de surveillanten zijn uitgereikt. Het College oordeelt dat niet vast is komen te staan dat de surveillanten het gebruik van deze extra hulpmiddelen uitdrukkelijk hebben toegestaan.
Het College overweegt dat, gezien het ontbreken van belang van de surveillanten en het feit dat de twee surveillanten afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar nagenoeg hetzelfde hebben verklaard, niet voorbij kan worden gegaan aan deze verklaringen. Het College stelt vast dat appellante heeft gehandeld in strijd met de Fpr door het gebruik van niet toegestane hulpmiddelen en toen zij daarop werd aangesproken, de orde ernstig heeft verstoord en het onderzoek naar fraude heeft bemoeilijkt.
Ten aanzien van de door verweerster opgelegde sanctie overweegt het College als volgt. Artikel 5, eerste lid, van de Fpr geeft verweerster de mogelijkheid om in geval van fraude het tentamen ongeldig te verklaren en de student uit te sluiten van deelname aan de eerstkomende en eventueel tweede tentamengelegenheid van het betreffende vak.
Het College is van oordeel dat de hoogte van de sanctie gezien de ernst van de gedraging niet disproportioneel is. Appellante heeft het onderzoek naar fraude bemoeilijkt en de orde tijdens het tentamen verstoord. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van appellante heeft verweerster zich coulant opgesteld door appellante de mogelijkheid te geven haar behaalde deelcijfer mee te nemen naar het volgend studiejaar.
Beroep ongegrond.
Zaaknummer AC 1408 24812: Faculteit Economie en Bedrijfskunde
Aan appellant is het cijfer 0 voor haar opdracht voor het vak Investment and Portfolio Theory 2 toegekend wegens plagiaat. Voorts is zij uitgesloten van de herkansing van de opdracht en is aantekening hiervan gemaakt in haar studentdossier.
Niet betwist is dat appellante de opdracht niet zelf heeft ingeleverd en dat zij aan haar medestudenten geen toestemming heeft gegeven om haar eigen vervaardigde deelopdracht over te nemen.
Het College is van oordeel dat verweerster niet heeft kunnen concluderen dat appellante zich in het onderhavige geval schuldig heeft gemaakt aan (medeplichtigheid aan) plagiaat. Op grond van artikel 2, derde lid, van de Fpr is er sprake van medeplichtigheid wanneer de auteur had kunnen of moeten weten dat een van de andere auteurs plagiaat pleegde. Het College is gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat appellante niet wist of had kunnen weten dat haar groepsgenoten haar deelopdracht ruilden tegen een andere deelopdracht en de ontvangen opdracht zouden gebruiken voor de eindversie. Van medeplichtigheid in de zin van artikel 2, derde lid, Fpr is dan ook, naar het oordeel van het College, geen sprake.
Het College heeft geconstateerd dat appellante weliswaar na aandringen en onder groepsdruk toestemming heeft gegeven om haar werk door te sturen naar een andere groep medestudenten. Dit is echter gebeurd onder valse voorwendselen. Er werd appellante immers voorgehouden dat het delen van de opdracht zou zijn gericht op controle en niet op het overnemen van de inhoud. Het College is dan ook van oordeel dat appellante haar medestudenten geen toestemming heeft gegeven om haar werk over te nemen. Hiermee is dan ook geen sprake van medeplichtigheid aan plagiaat in de zin van artikel 2, tweede lid, van de Fpr.
Voorts acht College het van belang dat appellante haar verantwoordelijkheid voor het eindresultaat heeft trachten te nemen. Daarbij neemt het College in aanmerking dat appellante haar uiterste best heeft gedaan om haar groepsgenoten te bewegen hun deelopdrachten tijdig aan haar voor te leggen zodat zij de uitwerking kon nakijken alvorens de opdracht in zijn geheel werd ingeleverd. Haar groepsgenoten hebben daar echter te laat gehoor aan gegeven. Appellante was aldus niet in staat om tijdig kennis te nemen van de gehele inhoud van de ingeleverde opdracht.
Beroep gegrond.
Zaaknummer AC 1604 14199
Zaaknummer AC 1606 10223