Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
Door de klimaatcrisis en coronapandemie staan verduurzaming en ventilatie van gebouwen volop in de belangstelling; tegelijkertijd is het opmerkelijk hoe weinig aandacht de beheersing van het binnenklimaat in de Nederlandse bouwhistorie en architectuurgeschiedenis heeft gekregen. Architectuurhistoricus Natasja Hogen wil daar met haar proefschrift ‘Een nieuwe omgang met comfort’, dat zij op 18 mei verdedigt, verandering in brengen.
De stoomketels in het ketelhuis ten behoeve van onder andere de verwarming van het Algemeen Provinciaal-, Stads- en Academisch Ziekenhuis, 1903

Het was Hogen snel duidelijk dat haar bouwhistorische onderzoek naar de beheersing van het binnenklimaat interdisciplinair zou zijn, omdat aan de basis van de negentiende-eeuwse installatietechniek brede sociaal-maatschappelijke en wetenschappelijk discussies over gezondheid en hygiëne ten grondslag lagen. Door de razendsnelle technologische ontwikkelingen, grotendeels als gevolg van de industriële revolutie, vonden grote maatschappelijke, sociaaleconomische verschuivingen plaats waarmee nieuwe verwachtingen met betrekking tot gezondheid en comfort gepaard gingen. Door deze vooruitgang, en de opkomst van de consumptiemaatschappij, kwam een hogere levensstandaard voor steeds meer mensen binnen handbereik. Er werden, volgens Hogen, steeds hogere eisen gesteld aan de directe leefomgeving, en daarmee aan het binnenklimaat van gebouwen.

Hogen onderscheidt twee verschillende betekenissen van comfort in relatie tot het binnenklimaat in de negentiende eeuw. De eerste had betrekking op behaaglijkheid, waarbij deze voornamelijk werd bepaald door een comfortabele binnentemperatuur. De tweede definitie richtte zich op gezondheid en hygiëne, en daarmee op frisse lucht en hoe goed het vertrek geventileerd was.

Schematische weergave van mechanische ventilatie door impulsie op het beginsel van neerwaartse luchtverplaatsing of het plenum systeem, en natuurlijke ventilatie door afzuiging en luchtverdeling toegepast op een schoollokaal. (Bouwkundig Tijdschrift 1896)

Openbare gebouwen

‘Bedorven lucht’ was vooral een probleem in arbeiderswoningen waar veel mensen op elkaar woonden. Dat gold ook voor grotere gebouwen waar grote groepen bijeen gebracht waren, zoals scholen, ziekenhuizen en gevangenissen. Met de opkomst van de massacultuur ontstonden er nieuwe vormen van vrijetijdsbesteding waaruit de verdere ontwikkeling van openbare gebouwen zoals theaters en concertzalen volgde; en ook die typische negentiende-eeuwse ontwikkeling: het kantoorpand. ‘Deze openbare gebouwen kenden een hoge bezettingsgraad, met vaak een bedroevende luchtkwaliteit tot gevolg’, schrijft Hogen. Woningen waren over het algemeen makkelijk te verwarmen en ventileren, maar grote openbare gebouwen waren voor het binnenklimaat afhankelijk van complexe mechanische installaties. Het functioneren van deze installaties was vervolgens in grote mate afhankelijk van het ontwerp van het gebouw - denk aan de plaatsing van verwarmingskamers, opstelkamers voor installaties, opslag en distributie - en zodoende van grote invloed op de uiterlijke verschijning ervan.

De ingenieur

In de negentiende eeuw werd ook de ingenieur steeds meer bij het bouwproces betrokken. ‘Een open haard is niet zo ingewikkeld voor een architect,’ vertelt Hogen, ‘maar vier enorme ingemetselde stoomketels, die ook nog via kanalen hun warmte door het gebouw moesten verspreiden, dat is wel heel lastig. Tegenwoordig kan veel worden voorspeld met computermodellen, maar in die tijd kon er nog nauwelijks aan het binnenklimaat worden gerekend. Tegen het eind van de negentiende eeuw was het ontwerpproces zo ingewikkeld geworden dat de ingenieur onmisbaar was geworden als adviseur.' Bijkomstig is dat negentiende-eeuwse meetapparatuur nog niet toereikend bleek voor de nieuwe opgaven waar de architect voor stond, waardoor men vaak afhankelijk was van trial and error. ‘Het is misschien wat oneerbiedig om te zeggen, maar men experimenteerde vooral. Een architect probeerde iets, kwam erachter of het werkte of niet, en de volgende besloot het ontwerp wel of niet over te nemen, doordat hij er bijvoorbeeld over las in een vakblad,’ zegt Hogen. In dit proces waren het vooral ingenieurs die het voortouw namen om innovatieve technische oplossingen voor klimaatbeheersing te ontwikkelen.

Advertentie van B.F. Sturtevant, een belangrijke fabrikant van ventilatoren (Heating and Ventilating 1895

Naast het in kaart brengen van de ontwikkelingen van het binnenklimaat in gebouwen, hoopt Hogen ook architecten en anderen te inspireren om bij renovatie en verduurzaming te kijken naar het functioneren van zo’n oud gebouw en wat het nog te bieden heeft. ‘Nu gaat men met een moderne mindset in een historisch pand te werk. Leidingen lopen overal doorheen en zijn in het zicht, terwijl die gebouwen oorspronkelijk functioneerden als een levend organisme. Als we eerst onderzoeken hoe zo’n gebouw werkte, dan kunnen we daarbij aanhaken en het gebouw meer in lijn met het oorspronkelijke ontwerp verduurzamen.’

Promotiegegevens

Natasja Hogen verdedigt haar proefschrift Een nieuwe omgang met comfort. De invloed van innovaties in verwarming en ventilatie op het ontwerp en gebruik van gebouwen, 1840-1920 op 18 mei om 14:00 in de Aula van de Lutherse kerk. Promotors zijn Gabri van Tussenbroek en Lex Bosman.