Ik heb geen antropologie, maar theologie gestudeerd, en ben daarin ook gepromoveerd, op een wetenschapshistorische studie naar de opkomst, in het 17e-eeuwse Europa, van de christelijke bestudering van de rabbijnse literatuur. Toeval en geluk leidden mij naar de politieke geschiedenis van het christendom, en tot een baan bij een onderzoeksgroep van religieuze antropologen, die na een aantal jaren onderdeel werd van onze afdeling. Daar vond ik, maar rijker en beter, wat ik gezocht had toen ik theologie ging studeren: inzicht in de verschillende manieren waarop mensen hun levens kunnen leiden, nauwkeurig beschreven en subtiel begrepen.
Onderwijs geven is leuk. Ik begrijp zelf iets pas echt als ik het uitleg. Maar het is niet alleen een intellectueel plezier. Een college heeft trekken van het ritueel, en voor de docent geldt wat Durkheim zegt van de gelovige die aan een ritueel deelneemt: “ The believer who has communed with his god is not simply a man who sees new truths that the unbeliever knows not; he is a man who is stronger.”
Het beste, want glasheldere en prachtig geschreven boek dat ik ken dat het nut van wetenschapsfilosofie voor de praktijk van de antropologie duidelijk maakt is van Ian Hacking:, The Social Construction of What?, Harvard 1999.