Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.

Van psychologie naar preventie 

Toen ik na de bachelor Psychologie aan de master klinische- en jeugdpsychologie begon, merkte ik: het gaat daar vooral over problemen die zich al voordoen, heel erg gericht op het individu, en niet op het systeem. Toen dacht ik: misschien is het toch leuker om wat meer systemisch te werken. Want je wilt eigenlijk problemen voor zijn. 

Dus kwam ik uit bij pedagogische wetenschappen. Toen ben ik opnieuw gaan zoeken: wat kun je dan voor werk doen, en welke opleiding hoort daarbij? Ik heb toen iets als ‘preventieve jeugdopleiding’ ingetikt, en zo kwam ik bij de UvA uit. Tijdens de open dag wist ik al vrij snel: dit past bij mij. 

“Ik zie het echt als iets van de toekomst” 

Ik denk dat preventief werken in de jeugdzorg echt nodig gaat zijn. Nu is het achterveld, de specialistische zorg, volgens mij best een chaos. Natuurlijk kun je niet alles voorkomen, maar ik geloof echt dat een aantal problemen eerder aangepakt hadden kunnen worden om ze te verminderen of zelfs te voorkomen. Daarmee kun je ook de jeugdzorg ontlasten. Ik denk dat we daar naartoe moeten. 

De politiek is daar nog niet helemaal, maar ik heb het idee dat veel jeugdzorgprofessionals wel zoiets hebben van: ja, we móéten hier iets mee. Die wachtlijsten kunnen gewoon niet meer. We moeten eerder ingrijpen. 

Ik zie het dus echt als iets van de toekomst. 

Kleinschalig en persoonlijk 

Wat me ook aansprak, was de kleinschaligheid. Ik kwam van een bachelor psychologie met zo’n 600 studenten, supergroot. Natuurlijk heb je dan wel wat aansluiting, maar ook door corona was het allemaal een beetje lastig. Ik had niet echt binding met de klas. 

Dus ik dacht bij deze studie: oh, dat is wel echt fijn. Dat je uiteindelijk maar met 17 mensen in de klas zit. Dan is er ruimte om persoonlijkere vragen te stellen, en daar werd ook echt naar geluisterd. Terwijl, als er veel meer studenten zijn, lukt dat natuurlijk helemaal niet. 

Dat benadrukten ze ook echt tijdens die open avond: dat het kleinschalig is, waardoor er een goede sfeer heerst. En dat vind ik belangrijk, zeker bij een master. Je geeft daar toch je eigen draai aan, en dat kan hier ook echt. 

Fijne opbouw van het jaar 

De opbouw van de studie vond ik ook prettig. Je hebt eerst een half jaar vakken, en daarna stage en scriptie, dat is echt gescheiden. In dat eerste half jaar kun je je echt op de vakken focussen, daarna op de stage en scriptie. Die kun je ook in je eigen woonomgeving doen, dus dan hoef je minder naar de universiteit. 

Het eerste half jaar hadden we denk ik twee à drie keer per week les op de campus. Daarna misschien nog maar één keer per maand, voor intervisie of een scriptiepresentatie. Dat is dus heel weinig. Aan de ene kant fijn, omdat ik dan minder hoefde te reizen. Maar je merkt wel dat het contact met klasgenoten dan minder wordt. 

Gelukkig hadden we in het eerste half jaar al genoeg contact opgebouwd om in het tweede deel nog met een aantal mensen contact te houden en vragen te kunnen stellen. 

Even wennen: Tweede blok en colloquiumpunten 

Het tweede blok lag me iets minder, maar je kunt natuurlijk niet alleen maar lievelingsvakken hebben. Misschien lag het ook aan de winterperiode, maar ik weet nog dat iedereen in het eerste blok heel enthousiast was, maar dat er in het tweede blok twee vakken kwamen waarbij mensen iets minder gemotiveerd raakten.  

Bij het ene moest je zelf een interventie bedenken, maar het ging ook veel over methodisch werken. Het andere vak ging vooral over kritisch kijken naar samengevat onderzoek. Dat moet je dan maar net liggen. 

Waar ik ook even aan moest wennen, waren de colloquiumpunten. Je moet dan naar een lezing of symposium gaan, daar bewijs van aanleveren (bijvoorbeeld een foto maken), en dan krijg je een punt. Vier punten voor lezingen, vier voor scriptiepresentaties. 

In het begin wist ik niet precies wat het inhield, dat werd wel genoemd, maar het was me nog niet helemaal duidelijk. Het voelde voor mij een beetje als iets dat moest.

Tegelijk snap ik ook wel het idee erachter: je wordt gestimuleerd om je blik te verbreden en aanwezig te zijn bij leerrijke activiteiten buiten de vaste lessen. Zeker als er een spreker komt, is het waardevol dat studenten erbij zijn. 

De docenten gaven niet meteen hun oordeel, maar lieten je zelf nadenken: hoe kijk ik hiernaar? Sta ik hierachter of niet?

Interactieve lessen 

Het leukste aan de studie vond ik de discussies tijdens de lessen. Zeker omdat het zo’n kleine groep was, voelde het veilig om je mening te geven. Iedereen kon meedoen, en er was ook ruimte voor.  

De docenten gaven niet meteen hun oordeel, maar lieten je zelf nadenken: hoe kijk ik hiernaar? Sta ik hierachter of niet? Dat vond ik heel mooi, want dan ben je echt met elkaar in gesprek over onderwerpen die je interessant vindt, en kun je je eigen visie vormen. 

In sommige lessen moesten we zelfs letterlijk in de ruimte positie innemen: ben je voor of tegen? Of we maakten een soort ‘boom’ over waar het misgaat in de jeugdzorg. Dat soort interactieve werkvormen vond ik leuker dan alleen maar luisteren naar een docent. 

Favoriete vak: Preventieve jeugdinterventies 

Preventieve jeugdinterventies was mijn lievelingsvak. Het was denk ik het meest interactieve vak, met een mix van theorie en ruimte om zelf te bedenken: wat zou kunnen werken? Wat kun je doen vóórdat er iets misgaat? Dat vak was ook echt anders dan bij andere opleidingen. Het voelde als een kernvak dat goed aansloot bij mijn interesses. 

Zo ging het bijvoorbeeld over groepsinterventies bij jongeren met delinquent gedrag. Er was een studie die aantoonde dat het juist averechts kan werken als je zulke jongeren bij elkaar zet: ze versterken elkaars gedrag.  

Dat was een eye-opener. Iedereen was het daar in grote lijnen wel over eens, maar dan ga je toch doorpraten: zijn er ook voordelen? Kun je het op een andere manier vormgeven? Dat soort gesprekken vond ik heel waardevol.