Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.

Bindend studieadvies

Zaaknummer AC1509 5634: Faculteit der Geesteswetenschappen - College of Humanities.

Verweerster heeft appellant een negatief bindend studieadvies toegekend.

Niet in geschil is dat appellante niet voldoet aan de norm van artikel 6.4 deel A van de OER, waarin staat omschreven dat de student minimaal 48 EC dient te hebben behaald.
Voorts is niet in geding dat, toen bleek dat appellante een voorlopig negatief BSA zou ontvangen, appellante contact heeft opgenomen met de studieadviseur en een studieplan heeft opgesteld. Appellante heeft melding gemaakt van migraine- en paniekaanvallen, maar niet gesproken over de andere persoonlijke omstandigheden welke van invloed zijn geweest op haar studieresultaten.

Appellante heeft ter zitting toegelicht dat zij te lijden heeft onder een instabiele en onprettige thuissituatie, waarbij er in het eerste semester weinig contact is geweest met haar moeder. Toen dit contact in het tweede semester deels werd hersteld, heeft dit grote invloed gehad op de gemoedstoestand en studieresultaten van appellante. Het is College ter zitting gebleken dat de studieresultaten van appellante voornamelijk in het tweede semester omlaag zijn gegaan. Het College is daarmee van oordeel dat aannemelijk is dat er causaal verband bestaat tussen de persoonlijke omstandigheden en de studieresultaten van appellante.

Het College heeft ter zitting vastgesteld dat de beslissing van verweerster in hoofdzaak is gebaseerd op de omstandigheid dat informatie over de persoonlijke omstandigheden van appellante ontbrak. In dat verband heeft verweerster terecht gewezen op het belang van het aanwezig zijn bij de hoorzitting. Appellante heeft betoogd dat het niet verschijnen op de hoorzitting bij verweerster berust op een misverstand aan haar kant. Het College heeft het beroep van appellante aldus begrepen dat appellante alsnog haar persoonlijke omstandigheden die ertoe geleid hebben dat zij niet aan de voor haar geldende BSA-norm kon voldoen naar voren wilde brengen.

Het College stelt – gelet op hetgeen verweerster ter zitting heeft verklaard - ook vast dat verweerster, als zij op de hoogte zou zijn geweest van appellante’s persoonlijke omstandigheden, deze in haar beslissing zou hebben betrokken. Het College is van oordeel dat verweerster na ontvangst van het beroepschrift appellante alsnog in de gelegenheid had kunnen stellen om gehoord te worden, dit in het kader van het beproeven van een minnelijke schikking. Dit heeft verweerster echter niet gedaan. Evenmin heeft verweerster de mogelijkheid die het College ter zitting heeft geboden om alsnog tot een minnelijke schikking te komen, willen benutten. Onder deze omstandigheden is het College van oordeel dat de beslissing van verweerster niet in stand kan blijven.

Beroep gegrond.

Zaaknummer AC 1408 17128: Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Aan appellant is een negatief bindend studieadvies (BSA) toegekend.

Niet in geschil is dat appellant niet voldoet aan de in artikel 6.3, derde lid, van de OER gestelde BSA-normen. Hij voldoet niet aan de kwantitatieve norm genoemd onder 6.3, derde lid, onder a, van de OER omdat hij 30 studiepunten heeft behaald aan onderdelen van het eerste jaar.
Voorts is niet in geding dat appellant bij de studieadviseur melding heeft gemaakt van zijn persoonlijke omstandigheden en contact heeft gehad over zijn studieplanning. Hij voldoet dan ook aan het gestelde onder artikel 6.4, tweede lid, van de OER dat persoonlijke omstandigheden na het intreden zo spoedig als redelijkerwijs kan worden verlangd bij de studieadviseur zijn gemeld en besproken. Het College is van oordeel dat verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij de relatie tussen de beweerde persoonlijke omstandigheden en het studieresultaat van appellant niet goed kan vaststellen. In de periode dat het volgens appellant op persoonlijk vlak niet goed ging, zijn namelijk 18 EC behaald, waarna, toen het naar eigen zeggen beter ging met appellant, slechts 6 studiepunten zijn behaald. Daarnaast heeft appellant nog 6 studiepunten in de herkansingsronde in juli 2014 behaald.

Het College is voorts van oordeel dat, gelet op het behaalde studieresultaat van 30 EC, en op het feit dat er geen duidelijke relatie tussen de topsportstatus en de studieresultaten is aangetoond, verweerster zich redelijkerwijs op het standpunt kon stellen dat van de vereiste studievoortgang geen sprake is. Het College is met verweerster van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat er een relatie bestaat tussen de topsportstatus van appellant en zijn studieresultaten nu appellant in het laatste semester niet de beoogde studieresultaten heeft behaald, terwijl de topsportlast op dat moment laag was.
Voorts is het College, alle omstandigheden van dit geval in aanmerking genomen, niet gebleken van omstandigheden die noopten tot het toepassen van de hardheidsclausule zoals bedoeld onder artikel 6.3, vijfde lid, van de OER.

Beroep ongegrond.

Zaaknummer AC 1608 26359

Zaaknummer AC 1608 29451

Uitspraak CBHO inzake AC 1608 29451